Ergens in de jaren vijftig tijdens de grote vakantie was ik op kamp met de jeugdbeweging in de vlaamse ardennen. Met zoveel jongeren op kamp gaan was een grote onderneming. Daar kwam zelfs groot vervoer aan te pas met vrachtwagens die bereidwillig werden ingezet door ouders van deelnemende jongens. We moesten immers al onze eigen zware legertenten, de houten palen voor het sjorren van de slaapplaatsen, het kookgerei, en nog veel ander materiaal in goede orde verplaatsen naar onze kampplaats. Dat was nog echt kamperen, met alles erop en eraan. Bedden werden gemaakt van houten palen die met touwen aan elkaar gesjord werden en die dan bedekt werden met een stevige linnen zak gevuld met stro uit de plaatselijke boerderij. We sjorden ook een behoorlijk hoge uitkijktoren, een brug over een riviertje, tafels en banken voor de eettent, enz…

Het was ons ter ore gekomen dat enkele kilometer verderop militairen een kamp hadden. Vermetel als we als jonge verkenners waren hadden we met vier het plan opgevat om dat militair kamp te gaan aanvallen. Wat een idee.!!Maar ja we waren nog jong hé!!. Op een maanverlichte nacht zijn we met ons viertal vertrokken, eerst door het slapend dorp alleen verstoord door het geroep van een kerkuil, dan een heel eind door een donker bos en dan door de wei. Het militair kamp was nu wel akelig dichtbij en we moesten nu stil op handen en voeten naderbij sluipen door het malse gras tussen de poten door van de rechtstaand slapende koeien. Onderweg waren we een carburekanon tegengekomen dat gebruikt werd om de vogels van de gewassen weg te houden. In het kanon zat carbure, een stof die met een luide knal ontplofte wanneer ze in aanraking gebracht werd met water. Maar het kanon stond droog en om het opnieuw tot luidruchtige daden aan te sporen hebben we er in geplast. Aan het militair kampement aangekomen hebben we dat kanon doen schieten en hebben we vlug enkele tenten doen invallen door de haringen van de spantouwen uit te trekken. En dan hebben we het wereldrecord sprint proberen te evenaren door ons als de bliksem uit de voeten te maken, naar ons eigen kamp, ver weg van het gewroet en gesakker van onder de ingestorte tenten van de inmiddels wakker geschrokken soldaten.

Het was voor hen een koud kunstje om te achterhalen wie de onverlaten waren die het hadden aangedurfd om het Belgisch leger aan te vallen en het resultaat liet uiteraard niet op zich wachten. De volgende nacht waren wij aan de beurt. Midden in de nacht gooiden de op wraak beluste militairen thunderflashbommen onder onze tentzeilen en onder onze bedden. Dat zijn nepgranaten die gebruikt worden bij legeroefeningen om vijandelijk vuur te simuleren. Ik kan u verzekeren dat die dingen een ongelooflijk kabaal maakten, vele malen erger dan ons onschuldig carburekanon. Het hele kamp stond op stelten en we hebben een tijdje pijn in de oren gehad van die militaire voetzoekers maar eigenlijk hadden we het wel zelf gezocht. De wraak van het leger was zoet en dat is letterlijk te nemen want de volgende dag werden we bij de militairen vergast op een pannenkoekenfestijn. Ze hadden die aanval leuk gevonden als oefening. Beide kampen hadden er klaarblijkelijk plezier aan beleefd.