Als tiener ging ik regelmatig vissen met de hengel in beken, riviertjes, kreken en kanalen in mijn dorp en wijde omgeving binnen het Meetjesland. In die tijd was het nog aangenaam vertoeven aan de waterkant. Van een algemene vervuiling  van de waterlopen was toen nog geen sprake, een paar uitzonderingen niet te na gesproken.

Een van mijn geliefde plekjes om te hengelen was de Moervaart. Dat was een water dat  barste van de vis. Vroeg in de morgen trok ik er met de fiets op uit met mijn eenvoudig visgerief aan het fietskader gebonden en wat wormpjes in een doosje als aas om wat vissen te verschalken. Het gebeurde dat ik zodanig opging in het visgebeuren dat ik bij het vallen van de avond bij het naar huis rijden moest vaststellen dat ik vergeten was om mijn boterhammen op te eten.

Meestal ving ik wat rietvoorn of paling of platvis en dat vond ik meer dan voldoende. Grotere vissen waren voor de echte geoefende vissers met beter materiaal dan het mijne.

Maar op een dag gebeurde het onvermijdelijke. Een binnenschip wou de in onbruik geraakte Moervaart toch opvaren en daartoe werd de sluisdeur die de Moervaart afsloot van de met industrieel afvalwater vervuilde waterlopen uit de Gentse kanaalzone kort geopend. Het was kort maar fataal. Duizenden vissen werden vergiftigd en de dode vissen vormden een macaber tapijt aan het oppervlak tot grote verbijstering van de hengelaars, ikzelf inbegrepen, die wezenloos en triest voor zich uit stonden te staren in het besef dat ze hier op deze idyllische plek nooit meer zouden komen vissen. Voor goed gedaan.

Uit onmacht en woede heb ik toen mijn schepnet genomen en uit het tapijt roerloze vissen de grootste exemplaren opgeschept. Ik heb het vol schepnet aan de zijkant van mijn fiets vastgebonden met de grote snoeken, brasems, baarzen en weet ik nog veel meer goed zichtbaar voor de buitenwereld en zo ben ik naar huis gereden. Het was kermis en er was koers en in de hoofdstraat stonden honderden mensen achter nadarafsluitingen op de aankomst van de renners te wachten. Door die menigte ben ik gereden, zo fier als een pauw met mijn wonderbaarlijke vangst. Er werd duidelijk hoorbaar bewonderend gemompeld in het publiek. Zie eens wat die snotaap gevangen heeft. Wat een visser! Gelukkig reed ik snel genoeg, zogezegd om de verwachte renners voor te blijven maar eigenlijk was het om mijn bewonderaars langs de weg te behoeden voor de niet te harden stank van rotte vis die ik in mijn kielzog meenam. Ik denk dat alle katten langs mijn parcours de kop  in mijn richting gedraaid hebben. Of misschien wel in de andere richting. Een kat eet ook niet om het even wat en deze lucht die ik meezeulde was echt niet te pruimen. En blij dat mijn moeder was toe ik thuiskwam, blij !!!. Maar dat had ik er voor over want mijn reputatie van visser kon niet meer stuk.