Het  College waar ik school liep had de gewoonte om elk jaar in de zomer een bedevaart te organiseren voor het voltallig leerlingenbestand van het middelbaar. Een indrukwekkende stoet van honderden leerlingen trok dan onder begeleiding van de broeders te voet van het centrum van Gent naar het bedevaartsoord.

Dat was een behoorlijke afstand en er werd doorgaans flink doorgestapt, in ingetogen stilte want het ging tenslotte om een religieuse oefening. Het was indrukwekkend om zien hoe zo’n groep jongeren, van 12 tot 18 jaar, gedisciplineerd in een lange sliert, in mooi aangesloten rangen door de straten stapten, zonder lawaai, zonder uitgelaten geschreeuw, waardig. Mooi, alles onder controle. Het gezicht van de begeleidende broeders en andere geestelijken stond op mooi weer. Met een zelfvoldane glimlach, opgeheven hoofd en in de zachte zomerwind wapperende zwarte rok, overschouwden ze hun troepen en zagen dat het goed was.

Maar plots veranderde er iets in de situatie dat enkel kon voorkomen in hun meest akelige nachtmerries. In een niet zo brede en erg lange straat  doemde aan de einder vanuit de tegenovergestelde richting een andere devote gedisciplineerde sliert bedevaarders op. Een stoet van bedevaarders die reeds op de terugweg waren van het bedevaartsoord en waarvan bij het naderen steeds duidelijker werd dat het om jongeren van het andere geslacht ging. Honderden jonge meisjes in fleurige rokjes en zomerbloesjes, begeleid door zusters en andere vrouwelijke leerkrachten. Het waren de meisjes uit  de vrouwelijke tegenhanger van ons college. De gelukzalige glimlach op het gezicht van de broeders maakte plots plaats voor rood aangeslagen wangen en zenuwachtig heen en weer geloop naast de kudde jonge veulens. Een zelfde paniek maakte zich duidelijk ook meester van de vrouwelijke geestelijken aan de overkant. Ook daar verscheen een donkerrode blos van opwinding op de konen van de zusters. Maar er was geen vluchtweg meer. Honderden jongens ordelijk laten rechtsomkeer maken met zicht op honderden jonge maagden tegelijk, dat was ondoenbaar. De clash der sexen was onafwendbaar. Aan beide zijden van de straat is nu de discipline zoek, er wordt gejoeld en onnozel gedaan en de vermetelen en haantjes de voorsten onder de jongens wagen het om de straat over te steken om de meisjes van dichtbij te gaan begroeten. De pubers aan de vrouwelijke straatkant laten zich niet onbetuigd en fladderen gezwind mee met de vlinders in de buiken van het jonge volkje. Alle frustraties van de jongeren die tijdens het schooljaar door de geestelijken angstvallig ver van het andere geslacht werden gehouden worden nu overboord gegooid. Hadden de broeders zwepen tot hun beschikking gehad dan hadden ze die nu moeten laten knallen. Maar die hadden ze niet bij. Of netten om die vlinders te vangen maar die waren ze ook vergeten. Wat een toestand!!. Een chaos waar de broeders en zusters wellicht jaren nadien nog des nachts zwetend van wakker geschoten zijn. Ik ben er van overtuigd dat er ‘s anderendaags topberaad geweest is tussen de directies van beide scholen op het bisschoppelijk paleis om te bekomen van de emoties en om de bedevaartkalenders naast elkaar te leggen teneinde in de toekomst overleg te kunnen plegen alvorens met duizend pubers de natuur in te trekken en de jonge bijtjes en de bloemetjes in elkaars nabijheid te brengen.