De kleuterschool kon in die tijd ( de jaren 40 van vorige eeuw) de klasjes al warm houden met een met kolen gestookte centrale verwarming. Het was een enorme donkergroene, deels zwartgerookte stookketel met links en rechts grote voorraden kolen en afgezet met een balustrade in een halve cirkel op respectabele en veilige afstand van het hart van de installatie, de brander, de kolenhaard. Je kon de vlammen door de micaramen duidelijk zien likken en het ding gaf een vervaarlijk gegrom ten beste dat gepaard ging met trillingen alom in de omringende vloer. Ik was doodsbang van dat monster. En ik was niet alleen. Telkens als de kleuters voorbij het monster moesten stappen om naar de klassen te gaan hielden ze braaf elkaars handjes vast en drumden bijna ongemerkt om zo dicht mogelijk tegen de andere muur te kunnen blijven ver van dat grommend vuurdinges. Het moet mij echt schrik ingeboezemd hebben want ik was pas drie jaar oud en ik kan nu, bijna zeventig  jaar later nog precies beschrijven waar het stond en hoe het er uitzag. Het zal wel niet het vervaarlijk vuur alleen geweest zijn dat ons, de kleuters, zo bevreesd maakte. Ik verdenk de zusters ervan dat ze de aanblik van hun stookplaats strategisch misbruikten door ze te vergelijken met de hel waarin we zouden branden indien we niet braaf of stil genoeg waren in de klas. Ik kan me niet meer herinneren of ze dat echt gezegd hebben maar ik kan het me heel goed voorstellen dat ze zo een kans niet hebben laten voorbijgaan. Mensen wat had ik een schrik van dat ding.