Het hoort niet thuis in mijn courant taalgebruik om een vrouwelijke medemens wijf te noemen maar hier kan ik er niet onderuit.
Op de afsluitende receptie van een internationale conferentie in Brussel resulteerde het traditioneel “ receptieschuiven” in het zeer occasioneel en kortdurend bijeenstaan van twee Nederlandse collega’s, één van mijn franstalige medewerkers en ik. De Nederlanders kwamen uit het hoge noorden en mijn medewerker was een franstalige Brusselaar die het Engels beter machtig was dan het Nederlands maar er toch op stond om onze noorderburen in hun taal te woord te staan. Meestal worden op dergelijke recepties alleen maar oppervlakkige woordenwisselingen gepleegd en dat was nu niet anders. Dus worden er gemeenplaatsen uitgewisseld over de thuislanden of over de familie, iets universeels waar altijd mee gescoord wordt.
De Nederlanders vragen dus aan de Brusselaar hoe het met zijn vrouw gaat. Hij wil absoluut in hun taal antwoorden maar het Engels kent hij beter dan het Nederlands en zijn moedertaal is het Frans. Zijn hersenen presteren het om wat hij in het Frans denkt als de bliksem via een Engelse omweg naar het Nederlands te vertalen en hij zegt met een ernstig uitgestreken gezicht :” mijn wijf drijft in de stad ”.
Hij bedoelt dat zijn vrouw op dit eigenste ogenblik met de auto in Brussel onderweg is en de gammele vertaling van het Frans naar het Engels zegt dat zijn “wife” in “the city”aan het “drive(n)”is.
“Mijn wijf drijft in de stad”. Ik kan beleefd maar ternauwernood een lach onderdrukken maar de Nederlanders lachen niet. Ze kijken elkaar bloedserieus met halfopen mond en vraagtekens in de ogen aan. Dat moet een typisch Brusselse uitdrukking zijn en omdat de éne Nederlander de andere vragend blijft aanstaren herhaalt zijn collega uit beleefdheid nog eens ten behoeve van zijn landgenoot dat “het wijf van mijn medewerker in de stad drijft”. De ander knikt beleefd maar weifelend en duidelijk gepuzzeld. Rare jongens die Belgen en hun drijvende wijven. Je ziet het hen denken en het hele gezelschap wordt uit de taalkundige omknelling gered door het altijddurend mechanisme van het receptieschuiven dat mijn collega en mezelf nu plots tegenover een Noor en een Portugees zet zodat zijn “wijf” nu, gelukkig voor haar, niet meer in de stad hoeft te drijven. Ik ben er zeker van dat de eigenaardige gewoonte van Brusselse dames om in de stad te drijven ’s anderendaags in minstens twee Friese huiskamers een gespreksonderwerp geweest is.