Huzarendokters en “reisende praktisijns” als voorouders.

Mijn betovergrootmoeder materneel, overgrootmoeder paterneel van mijn moeder, luisterde naar de naam  Sophia Rood’Ermel. Dergelijke zeldzame naam die thans niet of nauwelijks voorkomt in onze streken en die ik bij mijn speurtocht naar mijn voorouders voordien nog in geen enkel document was tegengekomen doet bij de amateur-genealoog die ik ben terstond de aandacht verscherpen en laat het vermoeden rijzen van een bijzonder verhaal.

Ik beschrijf hier binnenkort de merkwaardige geschiedenis van mijn toch wel speciale voorouders Rood’Ermel, de belevenissen van een ganse Rood’Ermel-dynastie van operateurs, “reisende praktisijns”, oculisten, kies-en tandmeesters , vroedvrouwen, kruidenverkopers en …kwakzalvers uit de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw , de van oorsprong Duitse Lutherse huzarendokters en hun verwanten die via Denemarken, Nederland en Frankrijk uiteindelijk in Vlaanderen, in het Meetjesland, terechtgekomen zijn. Hieronder staat  de handtekening van de stamvader  Valentin Roth Ermel, geboren in Glauchau(Saksen) ca 1695 en overleden in Zwolle in 1750. Valentin zette deze handtekening in 1747 onder de geboorteakte van een dochtertje Marie Madelene dat hij kreeg met zijn derde vrouw Catharina Schouwerman toen ze tijdelijk verbleven in Sint Winoksbergen, nu Bergues in het noorden van Frankrijk.

handtek Valentin sr copy

  • Valentin Roth Ermel  ( ° ca 1695 in Glauchau -Saksen-Duitsland  en + 1750 in Zwolle – Nederland ) x met N.N. Jurgensdetter  uit Denemarken
  • Valentin Valentinsen Rotermel Jurgensdetter  ( ° 1724 in Nyborg -Denemarken)  x  met Frouke Pieters in Appingedam – Nederland
  • Pieter Rood’Ermel  ( ° 1754  in Appingedam – Nederland )  x met Isabella Louisa Constance de Bart ( ° 1775 in Sint Winoksbergen – nu Bergues in Frankrijk)
  • Sophia Rood’Ermel ( ° 1807 in Sijsele en + 1853 in Eeklo )  x met Joannes Francies Laureyns ( ° 1800 in Kaprijke en + 1863 in Eeklo )

Sophia Rood’Ermel   en  Joannes Francies Laureyns

  • Sophia Rood’Ermel ( 1807 – 1853)

Mijn betovergrootmoeder werd geboren in Sijsele bij Brugge op maandag 14 december 1807 om acht uur ’s avonds als dochter van Pieter Rood’Ermel en Isabella Louisa Constance de Bart. Pieter was afkomstig uit Appingedam in het uiterste noorden van Nederland en Isabella Louisa Constance werd geboren in Sint Winoksbergen in Frans Vlaanderen, nu gekend als Bergues in het noorden van Frankrijk.

Haar voornaam Sophia kreeg mijn voorouder van haar doopmeter Sophia Everaert die net als Sophia’s moeder Isabella afkomstig was uit Sint Winoksbergen. Ze werd  de dag na de geboorte gedoopt . Sophia Everaert was naar alle waarschijnlijkheid een tante van moeder  Isabella Louise Constance de Bart, een zus van Isabella’s moeder, Maria Catharina Everaert.

Jan en Sofie kregen niet minder dan zeven kinderen. Mijn overgrootvader materneel Edward  Laureyns was de eerstgeborene. Hij zag het levenslicht in Eeklo op zaterdag 6 oktober 1832.

Dan volgden daar in Eeklo  nog vier jongens en twee meisjes , Frederic op 6 maart 1835, Hortence op 22 september 1837, Francies op 20 september 1840, Maria Josefa op 18 september 1846 en dan nog twee jongens die heel jong gestorven zijn; Karel August geboren op 19 september 1849 en overleden op 16 januari 1850 nauwelijks enkele maanden oud, en tenslotte Julien geboren op 13 augustus  1852 en een week later gestorven op 20 augustus 1852. De doffe ellende van de jaren rond 1850 in Eeklo , de miserie binnen het gezin en de dood van haar laatste twee baby’s zijn Sophia tenslotte fataal geworden want een vijftal maanden na de laatste bevalling is ze zelf bezweken. Het valt op dat op één na de kinderen allemaal geboren zijn in het najaar(13 augustus,18,19,20,22 september en 6 oktober). Ze zijn dus alle zes verwekt in de winter toen manlief Jan wat meer “thuis “was omdat het wellicht te koud was om met de glaskas rond te zeulen .(zie verder)

Merkwaardig en tegelijk ook schrijnend is dat het overlijden van Sophia op het stadhuis niet werd aangegeven door haar echtgenoot Jan maar door de veldwachter en een schrijver Pieter Bernard De Raedt, een kennis en vriend van Joannes Francies. Diezelfde schrijver was ook één van de aangevers, samen met een andere schrijver Louis Manteau, van het overlijden van Joannes Francies zelf op 20 april 1863 .

Sophia probeerde met naaiwerk wat geld te verdienen. Veel zal dat niet geweest zijn want op de lijsten van belastingbetalers in Eeklo stond de naaister op één van de laagste sporten inzake inkomstenbelasting.

  • Jan-Frans Laureyns ( Joannes Francies)( 1800 – 1863 )

Jan-Frans Laureyns werd geboren in Kaprijke in de Franse Tijd op de tweede Pluviose van het jaar acht van de Franse Republiek, wat overeenkomt met 22 januari 1800. In die tijd werd het gezin van zijn ouders “ de Verdure’s” genoemd naar de familienaam van de moeder Maria Theresia Verduere. Er zijn verschillende schrijfwijzen van deze familienaam terug te vinden in de akten en geschriften; Verduere,Verdure,Froidure,Fraudure, Frodure,.…Dat is de reden waarom Jan – Frans Laureyns in de volksmond Jan Frodure genoemd werd.

Jan was huisschilder en glazenmaker maar daarnaast ook een rasechte volksdichter.

Hij had ternauwernood onderwijs genoten maar had een bijzonder improviseertalent en dat resulteerde in voor de vuist gemaakte rijmpjes en gedichten, waarvan er een aantal bewaard gebleven zijn. Ze werden opgetekend door bevriende dichters en we vinden ze terug in publicaties  zoals “ De Eeclonaer”(jaargangen 1849 tot 1851 ) of “De geschiedenis van de gemeenten uit het arrondissement Eeklo”door Frans De Potter en Jan Broeckaert uit 1870-1872. Deze auteurs besteden in deel 2 niet minder dan zeven bladzijden (166-172) aan de levenswandel en aan de dichtkunst van onze voorvader Jan. Er verscheen zelfs een heuse biografie van Jan door  August Van Acker in de “Almanak der Diederiks”in 1869. Als jonge man gebruikte Jan zijn talent in het toneelspel. Hij trok rond met de toen zeer vermaarde toneelgroep “Verplancke”met vertoningen in Vlaanderen en Nederland. Zijn verbeeldingskracht en improvisatietalent werden opgemerkt door Nederlandse en Vlaamse letterkundigen die hem aanmoedigden om te gaan studeren teneinde een betere maatschappelijke status te verwerven dank zij zijn uitzonderlijke aanleg maar Jan sloeg al die raad in de wind. Hij wou ,zoals hij het zelf zegde,een vrije vogel zijn,blij zwevend in de wilde natuur. Hij wou aan niets of niemand gebonden zijn. Die levenswijze mag dan al vruchtbaar geweest zijn voor Jan’s dichtkunst, voor zijn gezin was ze een regelrechte ramp. Jan was in het Meetjesland niet enkel bekend als vrolijke improvisator maar helaas ook als lustige drinkebroer. Hij was verslaafd aan de drank.

Jan was huisschilder en  glazenmaker van beroep en trok met zijn  “glaskas”, een bak vol ruiten, over de schouder al lopend van dorp naar dorp in het Meetjesland in de hoop hier en daar wat gebroken ruiten te mogen herstellen. Op die zwerftochten kwam hij helaas veel herbergen tegen en overal waar in het openbaar gefeest werd , op kermissen en bruiloften kwam Jan tussen met een lied of met een ter plaatse gemaakt gedicht. Hij werd vergoed met enkele bekers bier of wijn, met wat gratis drank en vertier. Toen op een van zijn tochten een pastoor hem vermaande omtrent zijn drankmisbruik dichtte hij voor de vuist volgend rijm:

Kijk in mijn kas                                                 Ware ik maar rijk                                       Maar nu Jan

Mijn stiel is ‘t glas                                             Geld gelijk slijk                                          Arme man

Van ‘t glas moet ik                                            Als Apollo                                                   Niets en kent

‘t al winnen                                                         mijn patroonken                                       dan glas en ruit

Hoe wilt ge dan                                                zaagt ge mij                                                  Vergeef hem dan

Dat ik de kan                                                     Fier en vrij                                                   Dat zijn stem

En t‘glas                                                              Met een gouden harpe                              Zich liefst uit op

Niet zou beminnen                                                                                                                  een …glazen fluit.

Ook tegenover de belastingambtenaar was zijn antwoord in rijm:

Naam en voornaam? In wandeling Jan Froduer

Hoeveel haardsteden hebt gij? Aan één haard ontsteek ik mijn vuur

Hoeveel vensters? Door één venster trek ik licht

Hoeveel deuren? Met één deurtje sluit ik mijn kamerken dicht

Ik weet niet wie aanwezig was om de antwoorden aan de pastoor en aan de ambtenaar op te tekenen. Jan zelf heeft ze zeker niet op papier gezet.

Belastingen werden destijds geheven op het aantal haarden, het aantal ramen en buitendeuren als bewijzen van welstand. Een aangifte van één van elk van die elementen geeft aan hoe sober de woonst van Jan en zijn gezin wel was.

De roep van de vrijheid en van de drank was vaak zo groot dat Jan zijn gezin meermaals dagenlang in de steek liet. Hij besefte de ernst van zijn verslaving en drukte zijn onmacht onder meer uit in een weemoedig gedicht opgedragen aan zijn vrouw Sofie, nadat tijdens de rampjaren 1845 tot 1851 twee van hun kinderen aan het kwijnen geraakt waren en één bezweken was.

Het is niet te verwonderen dat er ten huize Jan Frodure, in het Peerdenkerkhofstraatjen in Eeklo,  alleen doffe ellende was. Terwijl manlief de vrolijke dichter uithing en van feest naar feest trok, zijn talenten verkwanselend voor wat drank, probeerde moeder Sofie het gezin met zeven kinderen met de opbrengst van  naaiwerk in leven te houden. Die miserie eiste onherroepelijk haar tol. Sofie beviel in 1849 van een zoontje dat al na vier  maanden overleed. Een laatste bevalling in augustus 1852 was er teveel aan. Het zoontje overleed al na een week en Sofie zelf bezweek vier maanden later, amper vijf en veertig jaar oud.

Ik heb noch de intentie noch het recht om posthuum een oordeel te vellen over mijn betovergrootvader wiens liederlijke levenswandel samen met de uitzichtloze miserie in Eeklo rond 1850 heeft bijgedragen tot de teloorgang van zijn gezin, maar dat het verhaal rond Jan Francies en Sophia geen leuk verhaal is kan niet worden ontkend.

Wat een verspilling van talent en wat een ellendig leven voor Sophia. Ik voel posthuum een intens medeleven met mijn betovergrootmoeder.

Na het overlijden van zijn vrouw op 1 februari 1853 raakte Jan op de dool. Tijdens de wintermaanden zocht hij onderkomen bij de “nonnekes”in het “Oudmannenhuis” in Eeklo maar in de lente sloeg hij zijn vleugels uit zolang dat nog kon. Hij stierf in het “Gesticht van Liefdadigheid”in de Brugsche Straete in Eeklo op 20 april 1863, berooid en vereenzaamd en door zijn kinderen verlaten.Zijn laatste gedicht werd door een vriend dichter  Karel Bogaerd (1834-1906) opgetekend toen die Jan bezocht net voor zijn dood in het “Oudmannenhuis”. De volgende strofe uit dat beklijvend gedicht vat wellicht nog het treffendst zijn leven samen:

‘t is waar, hier is concert ,noch bal,

noch schouwspel, noch comedie,

maar ook hier is noch haat noch twist

noch iemand die zijn geld verkwist

geen huiselijk tragedie

Met “hier” wordt het oudmannenhuis bedoeld.

Het Peerdekerkhofstraetje in Eeklo werd inmiddels omgedoopt tot pastoor De Neve-straat en waar destijds het paardenkerkhof lag aan het einde van die straat bevindt zich nu een parkje. Dat was de woonomgeving van Jan en Sofie en hun zeven kinderen.

  • de zussen van Sophia Rood’Ermel en hun nakomelingen

Pieter Rood’Ermel en Isabella Louisa Constance De Bart kregen vier dochters. Eerst Maria Philippina in Sint Laureins op 1 mei 1801, dan Isabella Clara in Sijsele op 27 april 1803, gevolgd door Veronica (met de voornaam van Pieter’s moeder Frouke=Veronica) in Sijsele op 16 januari 1805 en tenslotte Sophia, voornoemd.

Isabella Clara overleed jong, slechts drie jaar en vier maanden oud.

Maria Philippine huwde met Karel Mattheus Lintel en is als weduwe overleden in Sint Laureins op 4 januari 1889. Bij haar geboorte in 1801 traden als getuigen op Philip Thilman, een 29-jarige operateur wonend in Sint Laureins en Maria Charlotte Thilman een 22-jarige galonmaakster eveneens wonende in Sint Laureins. Karel Mattheus Lintel werd op 24 juli 1811 in Sluis geboren uit Matthias Lintel, een chirurgijn uit Amsterdam (°ca 1757), wonende in Sluis en Maria Jacoba Philips uit Sint Margriete (°26 juni 1784). De families  Rood’Ermel, Lintel en Thilman kenden elkaar omdat ze hetzelfde werkterrein hadden als operateur of chirurgijn. De voorouders van Karel Mattheus Lintel waren afkomstig uit Amsterdam, Sluis, Sint Margriete, Brugge, Sas van Gent en Sint Kruis, een dorpje in het huidige Nederland  maar in die tijd nog Belgica Foederata , kortweg de Federatie. Sint Kruis lag op het grondgebied van die Federatie.

Veronica werd in Sijsele geboren op 16 januari 1805 en er op 17 januari gedoopt. Ze trouwde met Henricus Josephus Leroy, geboren in Oostende als zoon van Benedictus Josephus Leroy en Cecilia Constancia Rooryck. Hij overleed in Oostende op 15 januari 1868. Hij was timmerman.

Een dochter uit dat huwelijk, Adelaïde Ludovica Constance Leroy, geboren in Oostende op 17 maart 1836, trouwt in Oostende op 8 december 1858 met Lodewijk Franciscus Leopold Clou, zeeman van Nieuwpoort, geboren in Nieuwpoort op 11 september 1827 als zoon van Thomas Joannes Clou, een 55 jarige visser uit Oostende en Theresia Francisca Lahem, overleden in Nieuwpoort. De tweede en derde voornaam, Ludovica en Constance zijn twee voornamen van Isabella Louise Constance De Bart, de moeder van Veronica .

Adelaïde overleed in Oostende op 1 juni 1905. Bij haar overlijden woonde ze in de Christinestraat 32 in Oostende.

Op 7 juni 1838 krijgen Henricus en Veronica een zoontje in Oostende, Medardus Henricus Leroy. Veronica is ”particuliere” (sic).

Een andere dochter van Veronica en Henricus was Normandina Maria Leroy geboren in Oostende op 6 januari 1843. Ze huwde met Joseph Joannes Adrianus Klausing in Oostende op 31 oktober 1866, een schoenmaker  geboren in Oostende op 21 maart 1841, zoon van Josephus Georgius Klausing, overleden in Oostende op 24 juli 1849 en Maria Ludovica Jansen, werkvrouw. Normandina overleed in Oostende op 27 december 1879. Ze was verfster (sic) van beroep.

Er kwam nog een derde dochter, Elisa Virginie Leroy geboren in Oostende op 4 september 1840. Elisa is 21 jaar en naaister wanneer ze  trouwt in Oostende op 3 maart 1862 met de  27-jarige schoenmaker Augustus Ignatius Edmond Dorchain, geboren in Oostende op 26 januari 1835 als zoon van Ignatius Joannes Dorchain, een 64-jarige kleermaker uit Oostende en Theresia Francisca Schabaillie, 62 jaar en huishoudster.

Elisa is overleden in Oostende op 18 februari 1878. Veronica zelf overleed in Oostende op 20 juni 1868.

Pieter Rood’Ermel  en  Isabella Louisa Constance  De Bart

  • Pieter Rood’Ermel

Pieter werd op 12 juni 1754 ingeschreven in de doopregisters van Appingedam in het uiterste noordoosten van Nederland.

Valentin de jongere , Pieter’s vader wordt in de akte  vermeld als “chirurgus”.

Hij was net als zijn vader en grootvader bedrijvig in de medische wereld als operateur, oog-kies- en tandmeester. Over zijn jeugd is mij niets bekend. Hieronder staat de tekst van zijn doopakte (inschrijving in de registers).

“Den 12 dito, woensdag. Pieter , zoon van Valentijn Rootermel (chirurgus) en Frouke Pieters, Echtelieden.”

Pieter was onder meer bedrijvig in Alkmaar van waaruit hij probeerde om in Amsterdam aan de slag te kunnen gaan als oculist en tandmeester. Hij vroeg de toestemming om op de kermis van Amsterdam van 1795 te mogen werken. Enkele citaten leren ons dat de Amsterdammers evenwel geen al te hoge dunk hadden van Pieter. Volgend citaat is overduidelijk.

“Pieter Roth Ermel kwam van Alkmaar om zijne kunst als oog-kies- en tandmeester op de kermis te mogen oefenen.Ja wel bekend te Amsterdam. Dat was Piet ,de arme rot ,koopman in oogezalf en kiezetrekker die halve blinden heel blind en kiespijnlijders kiezeloos maakte.” 

Weinig vleiend voor Pieter.

Een ander spoor komt uit Rotterdam. We citeren uit een advertentie geplaatst door Pieter zelf.

“De operateur Pieter Rood Ermel, gewoond hebbende op de Kaasmarkt, tegenover de Waag, in de Drogist-en Medicyn-Winkel, genaamd Den Atlas, te Rotterdam, heeft tans zyn woonplaats veranderd en is nu te vinden of te beschryven buiten op de Goudsche Cingel, daar zijn bord met den Atlas voor de gevel staat en zijn naam aan de deur. Houd zich gerecommandeerd aan de noodlydenden en heeft verscheidene soorten van beproefde medicynen zowel tot onderhoud als ook tot herstelling van veele verouderde gebreken zoowel voor geheime als andere toevallen, doch zoekt zich door geen nieuwspapier groot te maken maar verzoekt alleen van die door hem bediend zyn gerecommandeerd te worden en verzoekt een yders gunst.                                          P. Rood Ermel”

Pieter had een relatie met Isabella Louisa Constance De Bart, geboren op 6 maart 1775 en de dag nadien gedoopt in Sint Winoksbergen parochie Sint Martinus(SWBM), dochter van Filip Frans Alexis De Bart geboren in SWBM op 17 februari 1745 en Maria Theresia Catharina Petronella Everaer, geboren in SWBM op 15 mei 1747, gehuwd  in SWBM op 20 oktober1765.

De andere voorouders van Isabella waren afkomstig uit Quadypre, Poperinge, Hondschoote, Harijnghe en Hoymille.

Ik heb enige twijfel omtrent het feit of Pieter en Isabella wel gehuwd waren en niet alleen omdat ik de huwelijksakte niet vind. Mijn twijfel wordt gesterkt door een tekst in de doopakte van hun dochter Isabella Clara Rood’Ermel. Ze is geboren en gedoopt in Sijsele op 27 april 1803 als “filia legitima” van Pieter maar onderaan de akte staat het volgende bijgeschreven;

“dixi filia legitima sed numquam postularius acta legitimi matrimonii prompt prominerunt de hac manet dubium”(sic)

wat zoveel betekent als ; ik zeg wettige dochter maar de aangever heeft nooit enige wettige huwelijksdocumenten kunnen te voorschijn halen, er blijft hier dus twijfel bestaan.  De twijfel wordt nog groter wanneer we lezen dat in 1802 in de stad Harlingen in Nederland na klacht van twee burgers voor oplichting een kwakzalveres Maria Theresia Waltman op staande voet de stad wordt uitgezet.(van zodra de stand van het open water dat toelaat(sic) ). Ze had van twee personen een klacht gekregen tegen haar wegens oplichterij met zogenaamde medicijnen. Van die Maria Theresia wordt gezegd dat ze de huisvrouw is van Pieter (of Peter) Rothermel. Zeer verwarrend. Gaat het om dezelfde Pieter die nog met Theresia Waltman getrouwd is in Nederland in 1802 maar reeds in 1801 in Vlaanderen een kind heeft met Isabella de Bart en daarom geen huwelijksakte met Isabella kan voorleggen? Sint Winoksbergen in het noorden van Frankrijk ligt 400 km van het noorden van Nederland en Pieter verblijft tijdelijk in Sint Laureins. Het zou dus kunnen want Theresia Waltman is ook bedrijvig in de “medische” sector zoals Pieter, maar zekerheid omtrent die veronderstelling heb ik niet.

Ook bij de geboorte van Sophia werd de wettigheid immers slechts na vier maanden bevestigd. In de akte staat bovendien dat hij ”pour le moment” in Sint Laureins verblijft. (niet permanent bij Isabella?)

De moeilijkheden met het wettelijk erkennen van de dochters en het ontbreken van een huwelijksakte kan ook te maken hebben met het feit dat Pieter Rood’Ermel Luthers was en niet katholiek zoals de rest van Vlaanderen in die tijd.

Een andere vreemde zaak is dat de pastoor in de doopakten van twee van Pieter’s dochters schrijft dat hij afkomstig is uit “Appigadam in Groenlandia”.(sic) Groningen wordt in het Fries uitgesproken als Grinslân wat wellicht aan de basis ligt van de verwarring met Groenland.

Pieter werd in de Kronieken van Sint Laureins vernoemd als ”geneesheer” maar eigenlijk was hij ”officier de santé”,  een soort plattelandsdokter zonder academische vorming maar geregistreerd door de Franse overheid met toestemming om medische handelingen te verrichten in een beperkt gebied. In het door Frankrijk bezette Vlaanderen rond 1800 moest iedereen die de “geneeskunde “ uitoefende zich laten registreren en kreeg de titel van “officier de santé”. In haar drang naar uniformiteit besliste de Franse overheid om zowel de academisch gevormde “ echte” dokters als de niet academische geneeskundigen (zoals Pieter) over dezelfde kam te scheren en allemaal de titel van officier de santé toe te kennen na het afleggen van een praktijkproef. De echte dokters waren woedend over die maatregel.

  • Isabella Louisa Constance de Bart 

Ik heb van Isabella Louisa Constance de Bart, partner van Pieter Rood’Ermel, moeder van Sophia Rood’Ermel een aantal voorouders opgespoord. Het zijn mensen die geleefd hebben in Sint Winoksbergen en omgeving.

mini-kwartierstaat van Isabella

ouders:

  • Filip Frans Alexis De Bart (°SWBM 17/02/1745 en gehuwd  SWBM 20/10/1765) 
  • Maria Theresia Catharina Petronella Everaer   (°SWBM 15/05/1747)

grootouders paterneel:

  • Charles Benedict De Bart    (uit Quadypre  en gehuwd SWBM 23/08/1735 )
  • Maria Catharina Theresia Daneel    ( uit Poperinge)

grootouders materneel:

  • André Everaer    ( onwettig ° SWBP 07/08/1698 en gehuwd SWBM 27/08/1743) 
  • Maria Catharina Rou    ( ° Hondschoote 03/11/1712)

overgrootouders paterneel:

  • Henri De Bardt
  • Maria Theresia Drobbels
  • Marc Daneel
  • Catharina Theresia Verhaeghe

overgrootouders materneel:

  • Jan Everaer      ( uit Harijnghe  en buitenechtelijke relatie met Elisabeth Kerf)
  • Elisabeth Kerf      ( dienstmeid uit Hoymille )
  • Pieter Rou       ( gehuwd in Hondschoote  29/09/1706 )
  • Petronella Vermeulen

SWBM staat voor Sint Winoksbergen Sint Martinus

SWBP  staat voor Sint Winoksbergen Sint Pieter

Het valt op dat de voornamen Maria ,Catharina en Theresia in combinatie veelvuldig voorkomen. Vijf van de zeven voornamen zijn dergelijke combinaties.

De voorouders van Isabella kwamen dus uit Sint Winoksbergen en naburige dorpen en steden zoals Quaedypre nabij Coudekercke, Poperinge, Hondschoote, Harijnghe en Hoymille.

De doopakte van Isabella luidt als volgt:(sic) (in het oud Frans van de 18e eeuw)

L’an de grace mil sept cent soixante quinze le sept du mois de mars je sou-signé vicaire et deserviteur de cette paroisse ai baptizé Isabelle Constance  Louise fille legitime de Philippe Alexi Francois De Bart et de Marie Catherine Everaere natifs de cette paroisse nee hier a six heures du soir, ont eté parain et maraine Louis Charles Chocqueel et Demlle Cornille Isabelle Van Warreghem Epe de Sr Jean Couvereurs. Le parain a signé en double. Le pere et la maraine ont declaré ne scavoir ecrire

ondertekend ; L.C. Chocqueel,

J.B. Moulton  deserviteur de St Martin

vertaald geeft dat;

In het gezegende jaar 1775 de zevende maart heb ik, vicaris en bedienaar van deze parochie, gedoopt Isabelle Constance Louise wettige dochter van Philippe Alexi Francois De Bart en Marie Catherine Everaere beiden geboren in deze parochie, geboren gisteren om zes uur ’s avonds, waren doopheffers Louis Charles Chocqueel en Juffrouw Cornille Isabelle Van Warreghem echtgenote van Sieur Jean Couvereurs. De peter heeft mede ondertekend. De vader en de meter hebben verklaard niet te kunnen schrijven.

ondertekend door L.C. Chocqueel en J.B. Moulton, bedienaar van Sint Maarten

Isabella had ook nog een oudere zus, Anne Marie Marthe de Bart, gedoopt in Sint Winoksbergen op 19 januari 1772.

De families Chocqueel, Van Warreghem en Couvereurs waren vooraanstaande families in Bergues. De leden ervan behoorden tot de notabelen van de stad als dokter, jurist, apotheker, procureur, schepen , enz…Het is mij niet bekend waarom precies die notabelen doopheffers waren bij de doop van Isabella Louisa Constance De Bart die later voor nageslacht zou zorgen met Pieter Rood’Ermel. De grootvader van Pieter , Valentin de oudere had in 1747 al een dochtertje Marie Madelene gekregen in Bergues samen met Catharina Schouwerman, zijn derde vrouw, en ook daar waren de doopheffers vooraanstaande families uit Bergues, o.a. uit de medische sector. Moeten we daaruit besluiten dat ook de familie de Bart in die sector bedrijvig was? En dat op die manier Pieter en Isabella elkaar hebben leren kennen, via gemeenschappelijke bekendheid met die vooraanstaande personen .

Valentin Valentinsen Rotermel Jurgensdetter   en  Frouke Pieters

Valentin Valentinsen Rotermel Jurgensdetter  noem ik verder Valentin Rotermel de jongere. Hij werd geboren in Nyborg (Denemarken) op dinsdag 17 maart 1724. Zoals zijn vader Valentin de oudere (zie verder) lag ook hij voortdurend overhoop met de gevestigde medici. Toen hij een aanvraag deed om in Gouda met een kraam op de markt te staan als oculist, operateur en kruidenverkoper, kwam er een felle reactie vanwege de gilde van dokters naar de stadsmagistratuur toe zeggende dat “Roodermel” door zijn vertoning op de markt bevestigt dat hij een kwakzalver is. De gilde had vooral bezwaar tegen het feit dat de operateurs zoals Valentin toestemming kregen om op eigen initiatief “langs de huizen te gaan en aan de deuren te vragen of er nog iets te opereren valt”.

De Goudse magistraten waren evenwel niet erg onder de indruk van de medisch-ethische bezwaren van de “chirurgijnen” en gaven Valentin toch de toestemming om in Gouda te werken.

De vakkennis van Valentin werd ook officieel bevestigd door de magistraten van Winkel in Noord – Holland waar hij een operatie van een hazemond had uitgevoerd in mei 1773.

Hij treedt op als Jurgens Detter (Dettes), operateur en medicus uit Zaandam.

“Wij Burgemeester en Scheepen en Regenten tot Winkel gelegen in Noord Holland attesteere mits deesen dat voor ons verscheenen is Geertje Mijnders jonge Dochter, oud … jaere dewelke verklaerden en gelijk ons ook wel weesenlijk bekent is, dat sij Geertje Mijnders met een Hasemond of wolfsmonde geboore en voor alle menschen een afschuwe geweest is, en daer meede sig vervoegt na den Heer Jurgens Dettes operateur en medicus wonagtig tot Zaendam.Om geholpen te worden, den welke ook in presentie van Cherurgyns en andere omstanders haer gemelde mond heeft tesaemen gevoegt en binnen 5 dagen aen malkander geneesen, so dat tans volkome een welschapen mond heeft selfs sonder eenig merkelijke litteek of ongemak.So hebbe wij op versoeke van bovengenoemde niet konne nalate dit tot een getuigschrift aen bovengemelde operateur Jurgens Detter te geven om also in gevalle andere mogte begeerig zijn sig van dito gebreeke te late herstellen.Sulks de waerhijd sijnde hebbe wy met onse eygen hand ondertekent en met onse Dorpssegel bekragtigt.”

Valentin trouwde drie keer. Eerst met Frouke Pieters (Peters) in ondertrouw op 3 juni 1753 in Appingedam en op 17 juni in het huwelijk bevestigd in Solwerd een klein dorpje ten oosten van Appingedam. Frouke Pieters is mijn voorouder, de volgende twee dames zijn dat niet.

Dan trouwde hij met Catrijna van Planta in Opwierde in 1786 en tenslotte met Barbara Wittig in Delft in 1790.

Met zijn derde echtgenote Barbara kreeg hij nog een dochtertje Maria Carolina, op 3 april 1791 gedoopt in Winschoterzijl. Hierna volgt de tekst van de doopakte. Valentijn wordt vermeld als “reizende practizijn”en zijn halfbroer Carel Godlieb (zie verder) is één van de doopheffers.

“Gedoopt den 3de April Maria Carolina, Dogtertje van Valentijn Rood-Ermel, een reizende practizijn, en deszelfs echtgenoote Barbara Wittig, beide toenmaals te Bellingwolde zijnde. Doopoom was Carel Godlieb Rood-Ermel (afwezig) Dooppeet Maria Rood-Ermel.”

In 1796 kregen ze nog een zoontje in Groningen en daarna werd over Valentin niets meer vernomen.

De Roth Ermels gingen er prat op dat ze over een eigen paard beschikten om hun patiënten te bezoeken . Voor andere verplaatsingen konden ze beroep doen op een ingenieus en zeer goed uitgebouwd netwerk voor trekschuiten met veilige en betrouwbare verbindingen tussen steden in het noorden en westen van de toenmalige Republiek. Dat netwerk voor trekvaart strekte zich onder meer uit tot steden als Brugge, Ieper, Sint Winoksbergen en Duinkerken.

Valentin Rothermel   en  NN. Jurgensdetter

Valentin Roth Ermel  de oudere is afkomstig uit Glauchau in Saksen (Duitsland) en wellicht geboren rond 1695. Hij was een huzaar en in die hoedanigheid vinden we hem in 1724 terug in Denemarken, in Nyborg als lid van een compagnie onder leiding van een zekere majoor Holstein. Zijn vrouw waarvan we enkel maar de familienaam Jurgensdetter (dochter van Jurgen) kennen bevalt er van Valentin de jongere.

Valentin was actief in de medische sector als veelzijdig operateur, oculist, kies-en tand-meester en kruidenverkoper en verwees  in advertenties ter aanbeveling graag naar zijn verleden als “zwarte huzaar” vermits hij , zoals enkele familieleden, de stiel geleerd had bij de huzaren.

Zijn hele “loopbaan” lang heeft Valentin een bitsige strijd geleverd met de gevestigde academisch gevormde geneesheren in de steden waar hij zijn operaties wou uitvoeren. Die dokters zetelden in de “medische colleges” die de stadsmagistraten adviseerden inzake het toekennen van vergunningen aan de reizende meesters, die ze liever kwijt dan rijk waren. De overheden vonden Valentin toch wel bekwaam en legden soms het negatief oordeel van de colleges naast zich neer. Zijn tweede bekommernis betrof de onverlaten die zich uitgaven als zijn ondermeester om hem klanten te ontfutselen. In krantenadvertenties liet hij waarschuwingen publiceren in de hoop  die misbruiken een halt toe te roepen.

Valentin heeft drie partners gehad.

Na de Deense Jurgensdetter was hij getrouwd met Margaretha Scharlot (alias Margaretha Rothermelin). Zijn derde vrouw was Catharina Schouwerman (zie verder).In 1747 vinden we Valentin en Catharina op een onverwachte plaats, namelijk in Sint Winoksbergen. Catharina schenkt aldaar op 19 augustus het leven aan een dochtertje Marie Madelene. De doopakte van 20 augustus uit Sint Winoksbergen parochie Sint Pieter is een geschenk uit de hemel want ze bevat de handtekening van mijn voorvader.

Doopheffers zijn “Sieur et Maitre Louis Herwijn, medecinae licentiatus”(een echte dokter dus) en “mademoiselle Marie Madelene Therese Servoijs”. Ik vermoed dat Valentin in Sint Winoksbergen als operateur met dokter Herwijn gewerkt heeft in het groot militair hospitaal aldaar. Dat blijft evenwel een nog niet bevestigde veronderstelling.

Valentin was onder meer bedrijvig in Groningen, Amsterdam, Utrecht, Delft, Den Haag, Gouda, Leiden, Schiedam, Dordrecht, Goes, Haarlem en Zwolle waar hij in 1750 stierf ”in het harnas”, bij de uitoefening van zijn beroep dus, hoogstwaarschijnlijk in zijn medisch theater op de markt.

Dank zij zijn goede reputatie bracht hij het in 1745 tot stadsoperateur van Groningen, weliswaar onbezoldigd. Hij werkte zoals de meeste operateurs ook vaak vanuit tijdelijke verblijfplaatsen afhankelijk van de toegekende vergunningen.

Click edit button to change this text.

de Rothermel – Dynastie

Het is niet de bedoeling om hier in eerste instantie de uitgebreide Roth Ermel stamboom te beschrijven maar algemeen gezien mogen we zonder overdrijven spreken van een ware Roth Ermel -dynastie van huzarendokters, doctoressen, operateurs, tand-en kiesmeesters, reizende practizijns, breukmeesters, kruiden-verkopers, vroedvrouwen en kwakzalvers. Deze van oorsprong Duitse Lutherse familie is uitgezwermd over de volledige toenmalige Republiek (voorloper van het huidige Nederland), zoals zovelen aangetrokken door de welstand in de Gouden Eeuw, beginnend in en rond Groningen en gemigreerd naar andere belangrijke  steden als Amsterdam, Delft, Utrecht, Rotterdam. De migratie vanuit Groningen en omgeving naar meer zuidelijk gelegen steden en dorpen werd onder meer aangewakkerd door het feit dat het “klantenbestand” voor de vele operateurs te klein werd, maar vooral omdat gaandeweg de toelating om in Groningen en omgeving te opereren aan reizende niet-academisch gevormde operateurs geweigerd werd onder druk van de gevestigde medici.

Ook de vrouwelijke leden van de dynastie waren bedrijvig en officiëel erkend in de medische sector als vroedvrouw, als oculiste  of  als mede-operateur samen met hun echtgenoot. Dat was vrij uitzonderlijk in die tijd.

Als voorbeeld nemen we Catharina Schouwerman, derde vrouw van Valentin Roth Ermel de oudere. Catharina was afkomstig uit Keulen en assisteerde haar man bij oogoperaties. Voor die prestaties kreeg ze officiële waardering en ze werd op 6 mei 1751, als weduwe van Valentin, zelfs aangesteld als stadsoculiste van Rotterdam. Ze kreeg attesten van bekwaamheid van de Lector Anatomicus en van de stadsdoctoren en Hoofdlieden van het Chirurgijnsgilde van Rotterdam en Leiden.

Bij de bevestiging van haar aanstelling stond wel fijntjes bijgeschreven “ zoo hebben ze uyt onbedagtsaamheit waarschijnlijk gedaan”. Niet iedereen was blijkbaar gelukkig met de eer die Catharina te beurt viel.

Later werd ze ook nog stadsoculiste van Dordrecht, Den Haag en Haarlem en was ze actief in Amsterdam. Een uitzonderlijke vrouw!

Valentin Roth Ermel de oudere was in 1738 reeds actief met medisch theater op de markt in Haarlem samen met Johan Daniël Schouwerman, de vader van Catharina.

Valentin Roth Ermel de oudere kan worden gezien als één van de grondleggers van de genoemde dynastie in Nederland. Een tweede hoofdrolspeler was Carl Gottlieb Rothermel, zoon van Valentin de oudere en diens derde vrouw Catharina Schouwerman. Carl Gottlieb was vier maal getrouwd, eerst met Joanna Regina Dorothea Mannin en vervolgens met Hendrika Alida Keyser die doctoresse genoemd werd, met Catharina Bruyns en tenslotte met Ida Drok. Hij overleed in Amsterdam in 1808 en werd er begraven op 29 juni. Een tweede halfbroer van Valentin de jongere was Johan Daniël Roodermel, ook gewonnen bij Catharina Schouwerman.

Van 1774 tot 1778 hield hij als operateur en oculist spreekuur  in de stad  Groningen in de herberg “De Bolderij” op enkele passen van de grote markt in de Oosterstraat. Hij vertoefde daar midden een  vreemd allegaartje van nog andere “reizende lieden”.

Dat waren Joodse tandmeesters, een “goed geproportioneerde” vrouwelijke dwerg, Duitstalige kooplieden in kanarievogels, borst-en maagkruiden, mineralen, gesteenten en Zwitserse kaas en een Engelse bijentemmer die tegen betaling voor de burgerij een bijenshow opvoerde.

Het was de gewoonte om in de medische theaters op de markten hansworsten en mensen met een lichamelijke afwijking te gebruiken (misbruiken) om ”patiënten” te lokken. De aanwezigheid van de dwergin moet wellicht in dat kader gezien worden.

Verwijzend naar hun verleden als huzaren plaatsten de Rothermels een levensgrote beeltenis van een huzaar als uithangbord voor hun praktijk in Groningen en Amsterdam.

Het opstellen van de Rood’Ermel-stamboom was (en is nog) een ware nachtmerrie omdat de voornamen van de  mannelijke leden allemaal opgebouwd zijn rond Valentin, Carl Gottlieb, Johannes, Pieter en Johan Daniël in vele combinaties, zoals Carel Godtliep Valentijn, Carel Pieter Valentijn, Valentijn Joannes, Valentijn Gottlieb, Pieter Benjamin, enz… En bovendien worden die combinaties vaak maar gedeeltelijk of verkort gebruikt in de akten en andere bronnen, dikwijls met afwijkende schrijfwijzen wat aanleiding geeft tot zeer grote  verwarring.

Omdat al die Rood’Ermels actief waren in de wereld van de operateurs in dezelfde steden en dorpen was het tussen de familieleden niet altijd peis en vree. Het gebeurde dat broers of halfbroers elkaar in krantenadvertenties  bekampten en uitscholden voor kwakzalvers en bedriegers.

En dat brengt mij bij de vraag of de Rood’Ermels en hun vrouwen dokters of kwakzalvers waren. Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. Sommige bronnen spreken duidelijk over doctor, doctoresse, chirurgus, geneesheer, heelmeester, terwijl ze in andere bronnen zonder omwegen als kwakzalvers bestempeld worden. Tussen die twee uitersten vinden we dan berichten over geslaagde en door de overheden gewaardeerde operaties als oculisten of bij het snijden van wolfsmonden. Het feit dat ze met medisch theater op de markten stonden en veel van woonplaats wisselden (misschien om ontevreden patiënten te ontlopen?) kan dan alweer een zeker gehalte aan kwakzalverij laten vermoeden.

Academisch geschoolde medici waren de Rood’Ermels zeker niet maar enkele uitzonderingen niet te na gesproken  meen ik te mogen stellen dat het predikaat kwakzalver ook niet ten volle van toepassing is.

Laten we besluiten met de Rood’Ermels “reisende practisijns” of reizende meesters te noemen met inachtname van wat de medische kennis in die tijd maar voorstelde.

Dank zij het steeds verder digitaliseren van binnen- en buitenlandse archieven is mijn speurwerk naar deze voorouders in een stroomversnelling terechtgekomen.

Dit is een korte inleiding over de Rothermel-dynastie.

Later meer over alle leden van die bijzondere familie.