Over zin en onzin van hoge torens

Het zit in de mens om materialen zo hoog mogelijk op te stapelen. Aan de basis van die drang om de zwaartekracht te tarten liggen diverse motieven gaande van stedenbouwkundige overwegingen naar verering van godheden of overleden heersers, communicatiedoeleinden of prestige. Die wedloop naar de hoogste vanaf de grond gemeten stapel heeft door de eeuwen heen een aantal opmerkelijke constructies opgeleverd die voor lange of kortere tijd de titel van hoogste bouwwerk ter wereld mochten voeren. De pyramide van Cheops (146 m), de Empire State Building (373 m), de Sears Tower (443 m), de Taipei-toren waarbij voor het eerst de grens van 500 m werd overschreden, zijn enkele voorbeelden. Ook de Eiffeltoren was een tijdje titelvoerder met 324 m, de antennes meegerekend. Het is weinig bekend dat voor de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel een toren in beton gepland was van meer dan 600 meter hetgeen toen een verpulvering van het hoogterecord zou betekend hebben. Het ontwerp was van de hand van Prof.dr.ir. Gustave Magnel, hoogleraar aan de Gentse Universiteit. De Magneltoren is er niet gekomen, het veel minder hoge Atomium kwam in de plaats.

Een nieuwe opflakkering van de wedloop kwam er in 2007 met de in gebruikstelling van Burj Khalifa in Dubai, met zijn 828 meter een flinke verbetering van het wereldrecord. En het is nog niet gedaan. Nieuwe materialen, nieuwe bouwtechnieken, stellen de mens in staat om alweer hoger naar de hemel te reiken. De kilometer en de mijl komen thans binnen bereik. De nieuwe ontwerpen zijn echter nog steeds slanke spitse torens en men moet zich de vraag stellen of het nog verantwoord is om steeds hogere spitse naalden op te richten waarvan de bruikbaarheid, zeker voor wat bewoning betreft, niet gegarandeerd is in alle klimatologische omstandigheden. Harde wind doet die spitsen immers bewegen. Het lijkt erop dat in die evolutie prestige de grootste drijfveer aan het worden is. Laten we het roer drastisch omgooien en voor nog hogere bouwwerken van een mijl of nog meer overschakelen van spitse naalden naar stijvere en meer starre constructies zoals een pyramide of een tetraëder (ruimtelijk viervlak) of eventueel een kegel. Het prestige van de bouwers blijft overeind maar de bewoonbaarheid komt weer aan bod. Dus, op naar een tetraëder, een pyramide of een kegel van twee kilometer of nog hoger, niet om naar te kijken maar om in te wonen. De stad van 2050? Waarom niet.

Dit is een beknopte versie van een  gedachtengang die ik neerschreef in 2011 in mijn boek “Boeiend Bouwen”(Bouwen voor 9 miljard mensen) p 221 t.e.m. 229 uitgegeven bij Borgerhoff & Lamberigts.ISBN 9789089310729

Op de foto hiernaast zien we een schaalmodel van de door Gustave Magnel ontworpen toren van meer dan 600 meter hoog die voorbestemd was om de blikvanger te worden van de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel. Let op de dimensie van de toren in vergelijking met het heizelpaleis rechts van de toren.

toren Gustave Magnel

foto   Ronald De Meyer  Universiteit Gent

imaginair-landschap

Hiernaast staat een digitaal schilderij met een aantal kegelsteden die ik ingebouwd heb in de achtergrond van een imaginair landschap, geïnspireerd door mijn gedachtengang over mogelijke steden van de toekomst.