Mijn oudoom materneel, kunstschilder Edward Laureyns had een opdracht gekregen om de wanden van een koninklijke residentie in Oostende van taferelen te voorzien. Op een dag kwam de koningin zich in hoogsteigen persoon vergewissen van de vorderingen van de werken. Edward kwam zijn ladder afgestapt en vroeg de koningin zonder nadenken, ”wel majesteit, wat denkt ge d’ervan?”. Grote consternatie en verontwaardiging maakte zich meester van de schare sabelslepers en koninklijke slippendragers die de entourage van Hare Majesteit bevolkten met als gevolg dat de onfortuinlijke Edward ter plekke ontslagen werd omwille van zulke vrijpostigheid ten overstaan van de koningin. Zijn vervanger bracht er evenwel niets van terecht en Edward werd tenslotte opnieuw aangesteld om het werk verder af te maken, gelukkig voor hem zonder verdere protocolaire incidenten. Zelf heb ik een klein werk van Edward in mijn bezit, een stilleven met fruitschaal. De kleuren zijn donkerder geworden, niet in het minst omdat het jaren in de herberg van zijn broer Pieter hing alwaar het blootgesteld werd aan de rook uit de lange witte stenen pijpen van een pijpenrokersclub. Jan Hoet zou het waarschijnlijk maar niets gevonden hebben en “maar jongens toch, da’s lelijk” gezegd hebben, maar voor mij heeft dat schilderijtje een zeer grote emotionele waarde. En het is trouwens nog mooi ook. Zeker in mijn ogen.
Dit is het schilderijtje van mijn grootoom dat ik bezit. Het is een bescheiden stilleven dat hij schilderde rond 1900 en in 1902 als huwelijksgeschenk gaf aan zijn broer Pieter en zijn bruid Eugenie, mijn grootouders materneel.